UNIDAD 1 

Welkom bij Linguaenlinea Hoofdstuk 1.

In deze module werken we aan de volgende aspecten:

En esta unidad vas a aprender a: 

Identificar personas, objetos y lugares y profeciones.

Describir objetos preguntar por la existencia de personas y objetos.

Preguntar por la forma, dimensión y materia de un objeto preguntar y responder acerca de la localización de un objeto.

Comprender instrucciones 

Referir las actividades cotidianas que se hacen en la clase.

In deze hoofdstuk leer je: 

Mensen, voorwerpen en plaatsen identificeren.

Objecten beschrijven vraagt naar het bestaan van mensen en objecten.

 vragen stellen over de vorm, grootte en materie van een voorwerp vragen stellen en beantwoorden over de plaats van een voorwerp. 

Instructies begrijpen 

Verwijzen naar alledaagse activiteiten in de klas.

Om te communiceren leren we: 

Groeten en beantwoord groeten.

Belangstelling tonen voor de andere persoon.

Vragen naar en geven van persoonlijke informatie.

Zichzelf en anderen voorstellen.

Beleefdheid uitdrukken.

Bedanken en reageren op dankbetuigingen.

Het akkoord gaan met informatie.

Verrassing uitdrukken.

Uitdrukken van alternatieven.

Vragen naar het type en de plaats van studie of werk.

Het vragen en vermelden van de datum.

Vragen en antwoorden over telefoonnummer, paspoortnummer, enz.

Afscheid nemen.

In de grammaticale inhoud zullen we leren:

Persoonlijke voornaamwoorden

Werkwoord heten ( llamarse)

Werkwoord zijn (ser/estar)

Vragende voornaamwoorden en bijwoorden

Indirecte tegenwoordige tijd

Ken je deze woorden en of uitdrukkingen?

«Sí».

«No».

«Por favor».

«Muy bien».

«Muchas gracias».

«No hay de qué», «de nada».

«Perdón / disculpa».

«¿Y usted?» (formal), «¿Y tú?» (informal).

¿Me podría ayudar a…?» «¿Podría ayudarme a…?» (formal). «¿Me puedes ayudar?» (informal).

«¿Tiene sal?» (formal) «¿Tienes sal?» (informal).

«¿Qué hora es?»

«¿Hay…?» «¿Hay algún…?»

«¿Dónde está el metro?», «estoy buscando el metro».

«¿Dónde se compran los billetes?» «¿Dónde se compran las entradas?».

«¿Qué es esto?», «¿Qué es?»

«¿Cómo?», «¿Qué?»


Welke woorden en/of  uitdrukkingen ken je nog meer?


Maak een print screen van je resultaten van de opdracht hieronder en sla het op in je map.

Diálogo

Usted va a escuchar a dos jóvenes que hablan después de terminar las últimas clases del año. Lea las cinco frases y elija la opción correcta para cada hueco. 

Dialoog

Je gaat luisteren naar twee jonge mensen die praten nadat ze de laatste lessen van het jaar hebben afgerond. Lees de vijf zinnen en kies de juiste optie voor elk gat.

1- vacaciones

2- cafetería

3- cerveza

4- estudiar

5 - empresa

Je kan de links van de tabel ook gebruiken als een snelkoppeling

Plan de estudio de la U1L1